Intussen op de wal…

Intussen op de wal…

Intussen op de wal…

7 maart 2016

Gerben Nab schrijft:
“Een van de leuke dingen van varen is dat je op de meest uiteenlopende plaatsen komt. Dit keer los ik kapitein Maarten af op Aruba. Als bemanningslid heb je vaak niet al te veel tijd om aan wal te gaan. Dus ik heb ervoor gezorgd hier iets eerder aan te komen dan het schip.
Zodra ik uit het vliegveld stap waait de warmte me tegemoet. Wind en zon hebben ze hier, zoveel is duidelijk. Bij het ontbijt, de volgende morgen op de binnenplaats van mijn hotel, zie allerlei leuke vogels. Kleine zebravink-achtige diertjes die op de stam van een palm zitten. Zwarte vogels die veel weg hebben van een slanke merel, maar die met felle, gele ogen naar je kijken. Een oranje/wit/zwarte specht-achtige vogel die hoog in een palm een saai, maar heel luidruchtig lied zingt. Maar ook een Turkse tortel, die hier een oranje staart blijkt te hebben. Het is geruststellend dat waar ter wereld je ook komt, de huismus er altijd is. Ook hier, op Aruba.
Ik loop al vroeg richting strand door een soort niemandsland. In de verte zie ik de hoge, luxe hotels. ‘High rise’ heet dat. Maar waar ik ben is niks, op wat lukraak in het land neergeplante huizen na. De stukken land die onbebouwd zijn, zijn bedekt met manshoge, stekelige struiken. Nog meer stekels hebben de hoge cactussen die er tussen staan. Cactusbomen zijn het bijna, van wel 4 meter hoog. De hagedissen brengen zich met tientallen tegelijk in veiligheid in deze ondoordringbare begroeiing zodra je aan komt lopen en in het stof zie ik een stukje afgeworpen huid van een slang.En dan sta ik op het strand. De dividivi-bomen met hun kenmerkende vorm staan tot midden in het bijna witte zand, dicht aan zee. Op het rif, dat iets verderop uit het water komt, zie ik de mangrovebomen met hun luchtwortels. En in het water pelikanen. Deze grote, bruine vogels zien er veel lomper uit dan ze zijn. Wat moeizaam stijgen ze op uit het water en laten zich dan –zo lijkt het– gewoon uit de lucht vallen. Maar ze vissen met kennelijk gemak hun maaltje bij elkaar, want bijna iedere keer als ze hun kop achterover buigen om te slikken, zie ik wat bewegen in hun keelzak.
Het strand is prachtig. Echt heel mooi. Door de zon lijkt het zand spierwit en de zee heeft iedere kleur tussen blauw en turkoois die je maar bedenken kunt. De veelal oudere (dit is immers ‘high rise’, de duurdere hotels) Amerikaanse en Nederlandse toeristen zitten, voorzover ze al wakker zijn, onder hun gereserveerde afdakjes van palmbladen. De rest van het kilometers lange strand is voor mij en de paar anderen die langs de vloedlijn een wandeling maken.
Als ik later die dag langs de vissersboten in Oranjestad loop, zie ik voor het eerst de grote leguanen. Traag lopen ze over de stenen langs het water en draaien hun kop schokkerig naar mij toe als ik dichterbij kom. Bang zijn ze niet. Zoals ze daar onbewogen naar mij zitten te kijken met hun uitpuilende ogen is het eerder andersom. De vissers maken intussen de vangst van de dag schoon. Kleine tonijnachtigen, wahoo, mah-mahi en nog wat vissen die ik niet herken. Een jongetje komt de graten en de koppen halen. Door ze te koken kun je er nog veel ‘vlees’ afhalen, legt een visser me uit. Maar een plek vinden waar ik zelf zo’n verse mahi-mahi kan eten is nog niet zo eenvoudig. Burgers en pizza’s zijn wel volop te krijgen. Ik besluit de dag daarom met gefrituurde inktvis en een glas witte wijn. Van mij hoeft de ‘Oosterschelde’ nog niet meteen te komen.”