14 dec Logboek 31
Logboek 31
14 december 2013
Jacob Zwerver:
“Wat kan ik nou nog meer zeggen over oceanen en zeeën die wij opvarenden bevaren. Over het doorkruisen van gevaarlijke stormen. Om het schip veilig door te sluizen naar verre oorden. Zo zoek ik naar de woorden.
Verlangend kijken naar de horizon, in gedachten verzonken over wat daar achter is. Altijd is dit het lot van de zeelieden: als we hier aankomen willen we naar daar. Daar eenmaal aangekomen herinneren wij ons hoe het hier was. Wat kan er nou nog meer gezegd worden bijvoorbeeld over de stormvogels die ons vergezellen?
Zoals de albatros die zijn vleugels met indrukwekkende spanwijdte openvouwt in het morgenlicht, voorbij glijdt in op- en neerwaartse bewegingen en net zoals wij geniet van de wind, terwijl de top van een golf rollend breekt in een fantastisch schouwspel, de druppels in het gezicht slaan en een zoute smaak achter laten.
Afgeleid van het sturen kijk ik vooruit met een blik in de oneindige waterwereld op weg in gedachten verzonken over menselijke eigenaardigheden zoals het verwonderen over het hier en nu en het waarom van deze tocht. De tijd lijkt eindeloos te verdwijnen in het niets. Mijn gedachten vinden geen bestemming en ik laat ze vervliegen zoals de albatros. De reis is belangrijker dan het aankomen of vertrekken zegt men wel eens.
Een waterig zonnetje breekt door in de grijze bewolking met hier en daar een fladder van helderblauwe lucht en geeft de mensen weer een glimlach op het gezicht net zoals dat ene moment van de dag waar we allen reikhalzend naar uitkijken. Namelijk als onze superkok weer heeft gekookt met hindernissen terwijl hij danspassen maakt tussen de georganiseerde chaos van ingrediënten die uit zichzelf verplaatsen zonder waarschuwing.
Soms huilt de wind strak door het want en onze ‘Oosterschelde’ houdt haarzelf waardig op deze grote oceaan. Overgegeven aan de natuurlijke elementen dansen we over de golven en swingen we de kaap voorbij. Zij laat ons zien uit welk ‘hout’ zij gesneden is.
De golven werden als vloeibare bergen in deze woestijn van water en maakte van ons bergbeklimmers op zee. Terwijl het kotje dienst deed als schuilplaats, stadhuis met vergaderruimte, commandocentrum en leugenbankje.
Verlangend kijk ik naar de horizon of het einde van de reis al in zicht is, om langzaam weer te aarden met het land op de bestemming en te dromen over nieuwe avonturen ver weg van hier.
Wat kan ik nou nog meer zeggen dan dat het einde van de reis inderdaad in zicht is.”