Onderuit

Onderuit

Onderuit

29 november 2013

Arie meldt:
“De zee geeft… de zee neemt. Een beladen uitspraak in een vissersgemeenschap, want de vis werd duur betaald. Zo dramatisch als in vervlogen tijden –wanneer visserschepen met complete bemanning niet van zee terugkeerden– hoeven wij hier niet te stellen. Maar toch eist ook bij ons de zee haar tol.
De zee geeft schoonheid, oneindige verten, prachtige witte schuimkragen, die de onderliggende diepblauwe golven vooruitsnellen. De zee geeft alle gelegenheid om je gedachten de vrije loop te laten, te filosoferen. De zee geeft schone lucht die de randstedelijke roetlongen zo broodnodig verversen. De zee biedt de verbinding tussen continenten, waardoor interactie mogelijk werd. De zee zorgt voor verdamping, waardoor de regencyclus in gang gezet wordt, en onze rivieren (en gletsjers) gevoed worden met kristalhelder zoetwater, een voorwaarde om leven mogelijk te maken. Bij deze enorme hoeveelheden verdamping valt de watermaker aan boord in het niet (2 liter per minuut), maar wat zijn we er content mee. Want zonder dit apparaat zou zo’n tocht met zoveel personen heel wat minder comfortabel worden.
De zee neemt, of beter gezegd ontneemt ons de nodige nachtrust. Want goed slapen op een slingerend schip went nooit. De zee eist haar tol, Neptunus moet betaald worden voor de vrije overtocht. Zo gaat er wel eens iets stuk: zeilen, ra’s, stengen, glas en aardewerk. Ook de opvarenden worden niet gespaard. Zo maakten we drie dagen geleden kennis met de enorme kracht van de oceaangolven. In rauw weer (7 Bft) moesten we aan de lage kant een klusje klaren. Op de terugweg naar het verhoogde achterdek kwam er een enorme douw massief water over het dek en gingen we met drie man onderuit. In mijn ooghoek zag ik een van ons een verwoed gevecht voeren om het hoofd letterlijk boven water te houden. Naast een pijnlijke schouder eiste de zee zijn bril op. Ik vond mijzelf terug aan de hoge kant, was van bakboord naar stuurboord gedreven en tegen de verschansing gekwakt. Het leverde naast een door- en doornat pak een pijnlijk scheenbeen op. Een bemanningslid viste mijn camera uit het zoute water. Door de zee opgeëist en niet meer bruikbaar. Het kaartje bevatte nog wel de spectaculaire beelden die eerder zijn gemaakt. Op de platvoetwacht werd het wat rustiger, maar toch gaf de oceaan nog een nastoot. De roerganger ging finaal onderuit en liep zijn tweede nat pak van de dag op.
Door deze gebeurtenissen is de trekkracht van onze wachtsdivisie sterk verminderd. Van de zes man (gemiddelde leeftijd 68 jaar) zijn er nog maar drie beschikbaar om werkzaamheden aan dek te verrichten. Dat schiet dus niet op.
Gelukkig is onze ouwe een nuchtere Groninger, die zich ten doel stelt om opvarenden en schip heelhuids op de Falkland-eilanden af te leveren. Hij zoekt het slechte weer niet op en mindert zeil als het moet om diepe depressies te mijden.
“Zijn we van de leg?” Onmiskenbaar een uitspraak van onze schipper Arian als de roerganger wat al te veel deviatie in zijn koers legt. Of in gewone woorden: hij zit er helemaal naast en een gijp dreigt. De roerganger probeert zich wat te verdedigen maar over vakmanschap valt niet te debatteren. Er zijn gasten die al zes of zeven reizen hebben gemaakt, maar op het gebied van stuurmanskunst zijn we allemaal stuntelige beginnelingen die nooit verder komen dan de status van pseudo-zeeman.
Bewonderenswaardig is het vakmanschap dat de bemanning uitstraalt. Het schip is dan ook in goede handen. Groot respect ook voor de kok die onder benarde omstandigheden –schommelingen van 25 graden zijn geen uitzondering– de maaltijden bereidt voor 28 opvarenden. Uit ervaring weet ik hoe moeilijk het is om op een slingerend schip de recalcitrante uit de pan springende karbonades in toom te houden.
Als verwoed klaverjasser heb ik helaas nog geen boompje kunnen spelen. Onder de passagiers heb ik niemand kunnen ontdekken die het kaartspel beheerst. De heren academici zijn hiervoor te fijn besnaard. Liever buigen ze zich over de vraag of een bepaalde uitspraak van Seneca of Cicero afkomstig is. Dit staat in schril contrast met de vraag wat de volgende troef zal worden. Ik zal mij voor klaverjassen dus op de bemanning moeten richten, maar door allerlei wachtsverplichtingen is het nog niet gelukt vier kaarters bijeen te krijgen.
Zo naderen we langzamerhand Cabo de Hornos, de kaap die al zo lang tot de verbeelding spreekt, waarover zoveel geschreven en gelezen is en waar heroïek, nostalgie en romantiek tezamen komen.”